Nobelprijs voor de ontdekking van het hepatitis C virus Bijgewerkt op 02.11.20

De Nobelprijs voor Fysiologie en Geneeskunde 2020 is toegekend aan Harvey J. Alter, Michael Houghton en Charles M. Rice voor de ontdekking van het hepatitis C virus (HCV). Door de ontdekking van het HCV is het mogelijk geworden bloed te testen op het hepatitis C virus, patiënten te screenen op het virus en uiteindelijk ook om een behandeling te ontwikkelen.

De geschiedenis begint na de ontdekking van het hepatitis B virus in de jaren 60, waarvoor Baruch S. Blumberg in 1976 de Nobelprijs heeft gekregen. Het was daarvoor al bekend dat er meerdere virussen waren die een hepatitis gaven, met verschillende besmettingsroutes: via besmet voedsel of water (hepatitis A) met als gevolg een acute hepatitis, en via bloedtransfusie (‘serumhepatitis’ of ‘hepatitis B’). Na de ontdekking van hepatitis A en hepatitis B bleek echter dat zelfs na het screenen van bloed van donoren op hepatitis A en B, nog steeds bij meer dan 50% van de patiënten na een transfusie, post-transfusie hepatitis op te treden. Eerst werd gedacht dat deze screeningsmonsters fout-negatief waren getest. Echter na verloop van tijd werd duidelijk dat er nog een virus moest zijn dat non-A, non-B hepatitis veroorzaakte. Dit non-A, non-B hepatitis virus veroorzaakte veelal een chronische hepatitis met uiteindelijk kans op levercirrose.

In de jaren 80 is onderzocht of Interferon-alfa, net als bij het hepatitis B virus, gebruikt kon worden voor de behandeling van non-A, non-B hepatitis. Dit bleek in ongeveer de helft van de patiënten tot een verbetering van de staat van de lever te leiden. In grotere studies bleek het effect van interferon echter beperkt.

Tegelijkertijd zochten wetenschappers naar de infectieuze oorzaak van het virus. Een groot deel van dit onderzoek is verricht door Chiron in samenwerking met Centers for Disease Control and Prevention (CDC).  De eerste experimenten betroffen het aantonen dat de hepatitis overgedragen kon worden met bloed van patiënten met non-A, non-B hepatitis naar chimpansees begin jaren 80. Het virus zelf kon echter niet geïsoleerd worden uit de bloedproducten. Uiteindelijk werd in 1989 het hepatitis C virus aangetoond door moleculaire technieken (Science 1989 Apr 21;244(4902):359-62). Dit wordt het moment van de ontdekking van het virus gezien. Elektronenmicroscopische plaatjes van het virus verschenen vele jaren later.

Door de moleculaire karakterisering werd het hepatitis C virus ingedeeld bij de flavivirussen, familie van onder andere het gele koorts-virus en denguevirus. In de jaren na de ontdekking werden testen ontwikkeld om het virus aan te tonen en om antistoffen tegen het virus aan te tonen. Toen werd langzamerhand duidelijk dat het hepatitis C virus zich verspreid had over de hele wereld en inmiddels miljoenen mensen geïnfecteerd had (WHO). Door verdere bestudering van de genetische eigenschappen van het HCV werd de variabiliteit van het virus duidelijk, veroorzaakt door de hoge replicatiesnelheid en de slordige replicatie (zonder proofreading). Deze genetische variabiliteit en hoge replicatiesnelheid is de oorzaak van het ontstaan van de verschillende genotypes van het virus en er mede oorzaak van dat het immuunsysteem het virus moeilijk kan onderdrukken. Het genotype 1 bijvoorbeeld, bleek minder goed te reageren op therapie met interferon dan de andere genotypes. Inmiddels zijn er 7 genotypes bekend met daaronder diverse subtypes (a, b, c etc). Door de genetische analyse konden de enzymen geïdentificeerd worden die mogelijk als target voor specifieke antivirale therapie konden dienen, zoals het polymerase en het NS5A gen.

Inmiddels is effectieve antivirale therapie voor de verschillende genotypen van HCV beschikbaar. Door inhibitie van de snelle replicatie van het virus (en het feit dat het virus niet kan integreren in het humane genoom) is virusklaring in enkele weken mogelijk. Door de effectieve therapie met antivirale middelen zijn inmiddels miljoenen mensen behandeld en hebben het virus geklaard.

De huidige uitdaging ligt met name bij het bereiken en behandelen van besmette personen in risicogroepen en het voorkómen van transmissie van het hepatitis C virus in deze groepen.